Door: Redactie - 19 oktober 2023 |
Onvoldoende capaciteit op het stroomnet vormt een obstakel voor verdere elektrificatie van ons energieverbruik. Naast het doen van noodzakelijke investeringen in het net kunnen huidige en verwachte aanpassingen in de regelgeving zorgen voor meer flexibiliteit in zowel de afname van stroom als in het aanbod uit eigen opwek. Dat is nodig voor de energietransitie, de overgang van het gebruik van fossiele energie naar hernieuwbare energie, meestal in de vorm van elektriciteit. Verschillende organisaties werken inmiddels aan creatieve oplossingen om de pijn van de huidige belemmeringen zoveel mogelijk te verzachten, zoals blijkt uit een reeks interviews die ABN AMRO heeft afgenomen. Steeds meer ondernemingen die willen uitbreiden of elektrificeren lopen er de laatste jaren tegenaan: netcongestie. Doordat het elektriciteitsnet onvoldoende capaciteit heeft, moeten netbeheerders ‘nee’ verkopen aan ondernemers die de capaciteit van een bestaande aansluiting willen vergroten, of een nieuw pand met aansluiting willen bouwen. Dit fenomeen wordt ook wel transportschaarste genoemd.
Kwam het tot een paar jaar geleden sporadisch voor dat een nieuwbouwproject niet van de grond kwam door een tekort aan netcapaciteit, tegenwoordig is dit eerder regel dan uitzondering, met name buiten de randstad. De zogenoemde netcongestie-kaart, waarop netbeheerders aangeven in welke gebieden netcongestie optreedt, kleurt sinds een paar jaar steeds meer rood, een signaal dat het probleem groeit.
Aanpassing van regelgeving op basis van de nog in te voeren Energiewet kan in de toekomst verlichting bieden. Tegelijk geeft de Autoriteit Consument & Markt (ACM) nu al uitvoering aan het bieden van meer flexibiliteit in de afname en het aanbieden van stroom. Ondernemers zitten in de tussentijd niet stil; zij nemen in samenwerking met onder meer netbeheerders en lagere overheden tal van initiatieven om de grootste obstakels te omzeilen.
Dit rapport legt uit wat netcongestie precies is. Het eerste hoofdstuk staat stil bij zowel fysieke als meer administratieve of bureaucratische belemmeringen als veroorzakers van netcongestie. We leggen uit waarom de fysieke knelpunten door de energietransitie groter kunnen worden als gevolg van het meer variabele aanbod van elektriciteit. Het tweede hoofdstuk beschrijft veranderingen in de wet- en regelgeving. Door middel van zogenoemde netcodes past de ACM nu al in hoog tempo de wetgeving aan, waardoor netbeheerders en bedrijven de schaarse netcapaciteit beter kunnen benutten. Ook staan we kort stil bij de nieuwe Energiewet.
Het derde hoofdstuk beschrijft mogelijke oplossingen voor netcongestie. In vijf interviews tonen we een aantal voorbeelden van ondernemers die ondanks netcongestie creatieve oplossingen weten te vinden. Het vierde hoofdstuk sluit af met conclusies en aanbevelingen.
Het Nederlands stroomnet behoort tot een van de meest stabiele ter wereld. Stroomuitval komt niet vaak voor omdat er veel stroom beschikbaar is en er veel geïnvesteerd wordt in onderhoud. Jaarlijks verbruikt Nederland zo’n 120 TWh aan stroom, waarbij de stroomopwek in rap tempo vergroent. Hiermee nemen ook de schokken in de stroomproductie toe en wordt soms meer stroom aan het net aangeboden dan het net aankan. In zulke gevallen worden zonnepanelen afgeschakeld en windturbines stilgezet.
Het Nederlands stroomnet is met diverse andere landen verbonden, waardoor uitwisseling van vraag en aanbod kan plaatsvinden. Met zware zeekabels is het Nederlandse net aangesloten op de netten in het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Denemarken en via hoogspanningsleidingen met die in Duitsland, België en Frankrijk.
De stroomnetten zijn te verdelen in het hoogspanningsnet dat in Nederland door TenneT wordt onderhouden. TenneT is een zogeheten TSO-staatsbedrijf, waarbij TSO staat voor Transmission Service Operator. TenneT wordt ook wel de nationale netbeheerder genoemd. Andere landen in Europa kennen soms meerdere TSO’s en die zijn niet altijd in staatshanden. Sommige TSO’s, zoals TenneT en het Belgische Fluxys, zijn niet alleen in hun moederland actief.
Op regionaal niveau worden de netten onderhouden door de zogenoemde DSO’s, de Distribution Service Operators, ofwel regionale netbeheerders. In Nederland zijn deze ondernemingen te definiëren als overheidsbedrijven. De belangrijkste zijn Alliander (via dochter Liander), Stedin en Enexis.
Het Nederlands stroomnet kent drie verschillende niveaus met elk een eigen stroomspanning:
De landelijke hoogspanningskabels in Nederland hebben een stroomspanning van 220 of 380 kilovolt. Via onderstations wordt de spanning verlaagd naar 50 tot 150 kilovolt. Deze verlaagde spanning loopt naar transformatorstations waar de spanning verder wordt verlaagd tot middenspanning. De ondergronds lopende middenspanningskabels vervoeren de stroom vervolgens naar de volgende transformator – de bekende transformatorhuisjes – waar de stroom op middenspanning wordt omgezet naar laagspanning. Van daaruit gaat het stroomnet verder ondergronds de wijk in of naar bedrijven. Kleine bedrijven en huishoudens gebruiken normaal gesproken laagspanningsstroom van 230 volt.
Naast de spanningsniveaus speelt ook de hoeveelheid stroom een rol. Dit wordt uitgedrukt in ampère. Een normaal huishouden heeft een zogenoemde eenfase- of een driefase-aansluiting waarop 1 x 25 ampère of 3 x 25 ampère kan worden geleverd. Veel bedrijven komen hier echter niet mee uit. Zo heeft een voetbalveld dat de buitenverlichting langs de velden wil aanzetten een zwaardere aansluiting nodig. Dit kan een aansluiting van 3 x 80 ampère zijn, waardoor met een stroomspanning van 230 volt (3 x 80 x 230 =) 55.200 watt kan worden geleverd.
Een watt is de eenheid voor stroomgebruik. Ter vergelijking: veel spaarlampen werken al bij minder dan 10 watt, een wasmachine heeft ongeveer 1800 watt nodig. Stel dat een lamp 10 watt nodig heeft om te kunnen branden, en de lamp brandt een uur, dan verbruikt de lamp 10 zogenaamde watt-uren. Het zijn deze watt-uren die van het stroomnet afgenomen worden en op de energierekening terug te vinden zijn.
Sommige bedrijven hebben een nog zwaardere stroomvraag, en dan vaak op piekmomenten. Voorbeelden hiervan zijn koelingsinstallaties, poedercoaten van staal, of laadpleinen waar ’s nachts tientallen elektrische bussen tegelijkertijd staan op te laden op een enkele stroomaansluiting.
Om te voldoen aan de klimaatwetgeving volgend uit het Klimaatakkoord van Parijs uit 2015 worden diverse beleidsmaatregelen getroffen om in Europa minder CO2 uit te stoten. Hieruit volgt dat Europa minder afhankelijk moet worden van fossiele energiebronnen. Dit gaat gepaard met een transitie van het volledige energiesysteem. Het komt mede door deze transitie dat de problemen op het stroomnet ontstaan.
De energietransitie heeft drie hoofdrichtingen:
Er wordt wel gesteld dat er ook een vierde en vijfde richting zijn. De vierde is digitalisering van het energiesysteem. De vijfde is energie-efficiëntie, waaronder vooral isolatie en beperking van de inzet van energie worden begrepen. Deze laten we in deze analyse buiten beschouwing.
Het doel van de transitie is om het energieaanbod uiteindelijk volledig duurzaam te krijgen. Er zijn diverse methoden om te vergroenen. De belangrijkste is om vooral de stroomproductie anders in te richten, waarbij stroom niet langer wordt opgewekt in gas- en kolencentrales, maar door windmolens en zonnepanelen, aangevuld met waterkracht. Groene stroom laat zich relatief makkelijk produceren, waarbij veel bestaande infrastructuur kan worden benut. De versnelling van de elektrificatie leidt echter tot problemen met het stroomnet: het stroomnet groeit niet snel genoeg mee met de elektrificatie.
Vergroening gaat bovendien met nieuwe problemen gepaard; zonneweides en windparken produceren alleen stroom als de zon schijnt of de wind waait. Dit heeft tot gevolg dat momenten waarop teveel stroom beschikbaar is worden afgewisseld met periodes met te weinig stroom, wat betekent dat de stroomproductie een volstrekt ander profiel krijgt dan voorheen. Dit maakt het balanceren van vraag en aanbod lastiger en leidt ook tot soms fors wisselende stroomprijzen gedurende de dag.
Een aantal productieprocessen laat zich daarnaast maar moeilijk direct vergroenen door elektrificatie, zoals hitte-intensieve processen in hoogovens of de productie van plastics. Een oplossing is de inzet van energiebronnen die bij gebruik wel grote hitte of veel capaciteit leveren, maar die toch met stroom – en dat moet dan groene stroom zijn – worden geproduceerd. Dit betreft onder meer waterstof dat als een belangrijke vervanger van aardgas wordt gezien. Waterstof wordt gemaakt door water te splitsen in waterstof en zuurstof, een proces dat geheel geëlektrificeerd kan verlopen.
De derde richting is de ingrijpende wijziging van onze energie-infrastructuur. Met de massale introductie van zonnepanelen en windmolens is het mogelijk om op elke plek energie op te wekken. Dit leidt tot een stevige trendbreuk. Tot op heden wordt stroom namelijk nog hoofdzakelijk centraal opgewekt in elektriciteitscentrales en wordt deze verdeeld door de netbeheerders. Olie en gas wordt gevonden op specifieke locaties en moet met pijpleidingen en schepen voor verdere verwerking of gebruik naar afnemers worden vervoerd.
Het gebrek aan decentralisatie geeft problemen. Op steeds meer plekken wordt namelijk decentraal groene stroom opgewekt, die nergens heen kan. Decentralisatie van het stroomnet is een van de grootste kansen in de energietransitie; zouden we alle stroom die opgewekt kan worden ook kunnen distribueren, dan kan de vergroening van het aanbod verder versnellen.
Uit de beschrijving van de belangrijkste richtingen van de energietransitie volgt dat als het stroomnet niet op tijd meegroeit met het aanbod van groene stroom, het net vol zit en we niet verder kunnen vergroenen. Dit wordt netcongestie genoemd.
Het Nederlandse stroomnet kampt met twee types netcongestie:
Op een toenemend aantal plekken in Nederland is onvoldoende netcapaciteit om alle opgewekte stroom te kunnen afnemen of om iedereen van stroom te voorzien. Veel zonnepanelen in Nederland, zowel op daken als in zogenaamde zonneweides, kunnen meer stroom leveren dan het net kan opnemen. Dit heeft te maken met de locatie van de zonnepanelen.
Op veel locaties waar nu zonnepanelen zijn geïnstalleerd, is het stroomnet niet bij machte om de stroom te transporteren naar locaties in de regio of naar het land waar vraag is naar deze stroom. Redenen hiervoor zijn dat de kabels de hoeveelheid stroom niet op alle momenten van de dag aankunnen of dat de stroom eerst in een transformator moet worden omgezet. Het aanleggen van nieuwe stroomnetten is een proces van jaren. Vaak duurt het zeker vijf tot tien jaar voordat een nieuw net kan worden aangelegd, onder andere door stroperige vergunningstrajecten en een tekort aan technisch gekwalificeerd personeel.
Een andere vorm van netcongestie is wanneer er wel fysieke ruimte is op de lokale netten, maar deze al is gereserveerd. De regionale netbeheerders (DSO’s) hebben in het verleden vaak meer ruimte op het net toegewezen aan klanten dan deze effectief nodig hebben. Dit wordt overdimensionering genoemd. In veel gevallen hebben deze klanten hun toegewezen ruimte alleen op piekmomenten nodig. Op dalmomenten treedt dan geen congestie op. In andere gevallen hebben klanten meer ruimte toegewezen gekregen om in de toekomst te kunnen groeien, waarbij ze meer stroom denken nodig hebben dan ze op dit moment gebruiken.
Netbeheerders halen niet altijd de reeds verstrekte ruimte terug ten bate van andere klanten en veel bedrijven zijn niet bereid deze onbenutte ruimte op te geven, omdat ze deze in de toekomst nog nodig zouden kunnen hebben om te groeien of processen te elektrificeren. Deze vorm van ‘administratieve netcongestie’ is eigenlijk onnodig, omdat netbeheerders de onbenutte gecontracteerde capaciteit aan andere bedrijven moeten toewijzen, tenzij bedrijven die al meer ruimte gecontracteerd hebben kunnen aantonen deze daadwerkelijk te zullen gebruiken.
Op korte termijn kan het tegengaan van administratieve netcongestie knelpunten wegnemen. Ook kan de vraag naar netwerkcapaciteit meer worden afgestemd op momenten dat er voldoende aanbod is, een soort ‘spitsmijden’. Het zijn deze beperkingen waar momenteel de meeste experimenten mee worden gedaan om tot oplossingen te komen. Hierbij zitten regionale en lokale overheden aan tafel met parkbeheerders, netbeheerders en mogelijke aanbieders van groene stroom – vaak ondernemingen met zonnepanelen op het dak op de bedrijventerreinen – om uit te zoeken wat er kan en mag.
Op de langere termijn is uitbreiding van het elektriciteitsnet hard nodig om ook fysieke netcongestie tegen te gaan. Zo schat het door minister Rob Jetten van Klimaat ingestelde Expertteam Energiesysteem dat vanwege de energietransitie de vraag naar elektriciteit tot 2050 zal vertwee- tot verdrievoudigen.
In Nederland ligt naast het stroomnet dat we effectief gebruiken een volledig tweede net dat als noodnet wordt ingezet.[1] Dit betekent dat er extra kabels en installaties aanwezig zijn, zodat bij een storing de stroomverbinding sneller hersteld kan worden. Ook is onderhoud aan het net mogelijk zonder dat grote groepen afnemers zonder elektriciteit komen te zitten. Het gebruik van dit net voor andere doeleinden dan het opvangen van storingen, is sinds 2021 toegestaan. Zo maakt netbeheerder Liander het mogelijk dat er op zonnige dagen meer zonne-energie wordt getransporteerd. Het is momenteel niet duidelijk in hoeverre deze oplossing vaker kan worden toegepast om congestie op te lossen. Vermoedelijk zijn de mogelijkheden beperkt door Europese regels.[2]
De Nederlandse wet- en regelgeving is nog niet klaar voor de energietransitie. De huidige wetgeving is tientallen jaren oud en is niet geschikt voor een tijd waarin netcapaciteit schaars is en hernieuwbare energie, vooral in de vorm van elektriciteit, een grote rol speelt. De regels moeten daarom worden aangepast.
Zo is het nu wettelijk niet toegestaan dat bedrijven met eigen zonnepanelen op het dak hun overtollige stroom aan hun buren leveren. Het vervoer van de stroom buiten de eigen kadastrale kavel moet worden gedaan door de lokale DSO. In de praktijk betekent dit dat de zelf opgewekte stroom nu terug aan het netwerk wordt geleverd, tenzij daarvoor geen netcapaciteit beschikbaar is.
Demissionair minister Rob Jetten van Klimaat wil veel belemmeringen wegnemen door middel van de nieuwe Energiewet. Het is echter onwaarschijnlijk dat deze wet voor de zomer van 2025 in werking treedt, zoals Jetten beoogt. Door de val van het kabinet Rutte IV en de verkiezingen van de Tweede Kamer in november 2023 is de kans groot dat de wet veel later in werking treedt.
Toch verandert de wetgeving al. Dat komt doordat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) bevoegd is om regels en voorwaarden op te stellen over nettoegang en tarieven. Dit doet de ACM via zogenoemde energiecodes of netcodes. De ACM kan deze wetgeving, de netcodes, aanpassen. Zo werkt de ACM momenteel aan aanpassingen aan de netcodes waardoor het stroomnet flexibeler kan worden benut. Het moet mogelijk worden dat bedrijven een nieuw type contract afsluiten met netbeheerders.
Momenteel is het nog zo dat ondernemingen een bepaalde capaciteit kunnen contracteren die ze dan 24 uur per dag, zeven dagen per week mogen benutten. De ACM wil het mogelijk maken dat netbeheerders zogenoemde alternatieve transportrechten (ATR’s) uitgeven, waardoor bedrijven rechten krijgen om alleen op bepaalde momenten van de dag elektriciteit te verbruiken, bijvoorbeeld op momenten dat andere gebruikers in de omgeving minder verbruiken. De tarieven die bedrijven moeten betalen aan de netbeheerder zullen voor dit type flexibel contract lager zijn. Een andere term voor deze alternatieve transportrechten (ATR’s) is non-firm ATO’s, afgekort NFA.
De ACM is ook voornemens de overdimensionering aan te pakken. Deze aanpak wordt use-it-or-lose-it (UIOLI) of Gebruik Op Tijd Of Raak het Kwijt (GOTORK) genoemd. Netbeheerders krijgen dan de mogelijkheid onbenutte capaciteit af te nemen, zodat andere bedrijven er gebruik van kunnen maken, tenzij het bedrijf dat te veel capaciteit gecontracteerd heeft kan aantonen deze binnen twee jaar echt nodig te hebben. Bedrijven die extra netcapaciteit gecontracteerd hebben moeten er daarom rekening mee houden dat ze deze kwijt kunnen raken, zeker in gebieden waar nu al netcongestie optreedt. Voor sommige bedrijven die nu geen capaciteit krijgen toegewezen van de netbeheerder kan deze wijziging steun bieden.
De netbeheerders krijgen van de ACM dus ruimte om netcapaciteit flexibel te contracteren of onbenutte capaciteit aan nadere gebruikers ter beschikking te stellen. Dat zou ertoe moeten leiden dat de netbeheerders een meer proactieve rol gaan vervullen. In plaats van af te wachten tot bedrijven contracten onder druk moeten inleveren of eventueel zelf opzeggen, kunnen netbeheerders zelf contact zoeken met bedrijven om te vragen of ze, eventueel tegen een vergoeding, bereid zijn onbenutte capaciteit op te geven of een flexibel contract aan te gaan. Zo kan schaarse capaciteit worden vrijgespeeld die nodig is voor de groei van andere bedrijven of elektrificatie van energie-intensieve bedrijfsprocessen.
Voor projecten met een maatschappelijke functie komt er als het aan de ACM ligt een voorrangsregeling. Momenteel is het nog zo dat wie het eerst transportcapaciteit contracteert, deze ook als eerste krijgt toegewezen. Met de voorrangsregeling wil de ACM voorkomen dat bedrijven de schaarse netcapaciteit snel contracteren, waardoor er in de omgeving geen capaciteit overblijft voor bijvoorbeeld woningbouw, zorginstellingen of scholen.
Daarnaast biedt de ACM ruimte aan een nieuwe functie, die van congestie-service-provider (CSP). De CSP krijgt als taak om de vrije ruimte op het netwerk beter te benutten door bij te houden wie hoeveel ruimte gebruikt op welk moment. Door dit goed te beheren, kan het net intensiever worden gebruikt, zodanig dat de vrije ruimte die door de dag regelmatig optreedt, wordt gebruikt, waar dat nu niet het geval is. De ACM maakt het ook mogelijk dat bedrijven als groep meedoen aan congestiemanagement.
De aanpassingen in de netcodes worden al in de eerste helft van 2024 van kracht. Netbeheerders kunnen nu al aan de slag met de voorgenomen wijzigingen. Ook moet het op termijn door aanpassingen van netcodes mogelijk worden dat groepen bedrijven gezamenlijk netcapaciteit contracteren. Dit heeft een groepstransportovereenkomst. De bedrijven kunnen dan onderling afspraken maken op welk momenten ze hoeveel capaciteit kunnen benutten. Indien deze bedrijven op verschillende momenten veel elektriciteit verbruiken, kan de capaciteit beter worden benut. De schaarse netcapaciteit wordt als het ware ‘ingedikt’.
De ACM kan echter niet alles door middel van aanpassingen in netcodes regelen. Voor sommige aanpassingen is de nieuwe Energiewet nodig, die zoals gezegd nog even op zich laat wachten. Daarin moet bijvoorbeeld worden geregeld dat bedrijven energie van zonnepanelen rechtstreeks kunnen delen met een bedrijf in de buurt. Dit is momenteel niet toegestaan, tenzij er een apart stroomnet wordt aangelegd.
Aan de beperkte netcapaciteit en de lange wachttijden bij netbeheerders voor uitbreiding is vaak niets te doen. In dat geval is het voor ondernemers vaak moeilijk om uit te breiden of processen te elektrificeren die nu nog met fossiele energie worden aangedreven. Toch zijn er, afhankelijk van het type onderneming, soms mogelijkheden om toch de transitie te maken of uit te breiden. Dit hoofdstuk behandelt een aantal mogelijke oplossingen. In de interviews komen vijf casussen aan bod over ondernemingen die oplossingen hebben gevonden. Dit doen we aan de hand van een indeling in de volgende typen oplossingen:
Ondernemingen zouden allereerst moeten onderzoeken of er energie valt te besparen in bestaande processen. Door de energievraag te verkleinen, komt er netcapaciteit vrij om de bedrijfsvoering op te schalen of de nu nog fossiel aangedreven processen te elektrificeren. Energie besparen kan door middel van isolatie, maar ook door processen slimmer in te richten, zoals route-optimalisatie in de transportsector, of door de productiviteit van een energie-intensief productieproces te verhogen. De casus van Ansova Staalcoating is een goed voorbeeld van dit laatste.
Ook de locatie is belangrijk. Zelfs op nieuwe bedrijventerreinen is voldoende netcapaciteit niet vanzelfsprekend. Het kan zelfs verstandig zijn op zoek te gaan naar een kavel of pand waar eerder een andere organisatie gevestigd was. Zo’n locatie heeft meestal al een aansluiting op het elektriciteitsnet met misschien wel voldoende capaciteit om veel bedrijfsprocessen te elektrificeren.
Daarnaast verdient eigen opwek van elektriciteit aanbeveling, bijvoorbeeld door middel van zonnepanelen of een windmolen. Daardoor heeft de onderneming in elk geval op dagen met veel zon of wind minder stroom van het elektriciteitsnet nodig. In sommige gebieden treedt congestie voor invoeding op, dat wil zeggen dat er te weinig netcapaciteit is om het aanbod van teruggeleverde zonne- of windenergie te verwerken. Dan kan gebruik worden gemaakt van ‘curtailment’, wat wil zeggen dat de zonnepanelen of windmolens worden uitgeschakeld op momenten dat te veel stroom teruggeleverd dreigt te worden.
Het kan ook aantrekkelijk zijn zonnepanelen te combineren met batterijen. Zo kunnen ondernemers voorkomen dat ze de zelf opgewekte zonne-energie aan het net terugleveren op momenten dat de elektriciteitsprijs heel laag of zelfs negatief is. De stroom wordt opgeslagen en bijvoorbeeld gebruikt om ’s nachts elektrische voertuigen op te laden. Een voorbeeld van een bedrijf dat tot een dergelijke investering heeft besloten is Oegema Transport. De terugverdientijd van de batterijen is in deze casus beperkt tot zeven jaar door de helft van de capaciteit ter beschikking te stellen aan een energiebedrijf dat de capaciteit verhandelt.
Batterijen kunnen ook worden gebruikt om stroom van het net te halen wanneer de elektriciteitsprijs laag is, zoals op momenten dat er veel opwek is van zonne- en windenergie. Eenmaal opgeladen kunnen de batterijen stroom leveren wanneer een piek in de eigen stroomvraag optreedt. Zo kan de combinatie van batterijen en netstroom in totaal een groter vermogen leveren dan zonder de inzet van batterijen mogelijk was geweest.
Een andere mogelijkheid, zij het minder klimaatvriendelijk, is de inzet van aggregaten die bijvoorbeeld op aardgas draaien. Het voordeel van een aggregaat is dat deze op elk gewenst moment extra stroom kan leveren als de netstroom onvoldoende is. Op bedrijventerrein SADC Schiphol Trade Park is gebruikgemaakt van een combinatie van zonnepanelen, een batterij en een aggregaat op gas. Wanneer het net en de zonnepanelen samen onvoldoende stroom leveren, bijvoorbeeld als het zwaarbewolkt of donker is, kan het aggregaat bijspringen.
Voor het verkrijgen van een aansluiting met meer capaciteit is het verstandig in gesprek te gaan met de netbeheerder. Bij een gebrek aan netcapaciteit is het misschien mogelijk een tijdsgebonden contract aan te gaan, waarbij alleen op bepaalde tijdstippen stroom mag worden afgenomen. In combinatie met bijvoorbeeld zonnepanelen, batterijen of aggregaten kan dit aantrekkelijk zijn. Indien ondernemers een verschil van inzicht hebben met de netbeheerder, kunnen zij laagdrempelig een geschil indienen bij de ACM. De ACM besluit dan binnen twee tot vier maanden wie er gelijk heeft.
Verder is het eventueel mogelijk het verbruik van stroom af te stemmen op het aanbod. Door bijvoorbeeld niet alle apparatuur tegelijkertijd op vol vermogen te laten draaien, kan worden voorkomen dat meer stroom wordt afgenomen dan door de netbeheerder is toegestaan. Daarvoor kan gebruik worden gemaakt van een energiemanagementsysteem (EMS), een combinatie van hard- en software die voorkomt dat teveel apparaten tegelijkertijd veel stroom verbruiken, of die er bijvoorbeeld voor zorgt dat de koelinstallatie extra koelt op het moment dat de zonnepanelen op het dak veel stroom opwekken.
Een andere optie is samenwerken met andere ondernemingen. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor bijvoorbeeld het management van een bedrijvenpark, ondernemersverenigingen, netbeheerders, provincies en gemeenten. Het project WattHub is hier een goed voorbeeld van. Ondernemingen die samenwerken in een collectief kunnen misschien meer voor elkaar krijgen bij bijvoorbeeld de netbeheerders, die de netcapaciteit moeten vergroten.
Het is ook mogelijk energie of voorzieningen zoals aggregaten met elkaar te delen, zoals wordt aangetoond in de casus SADC Schiphol Trade Park. Op dit moment is het nog onduidelijk wat wettelijk precies is toegestaan. Zeker is wel dat de nieuwe Energiewet samenwerking tussen ondernemingen makkelijker moet maken, bijvoorbeeld in een energiecoöperatie. Ook moet het onder voorwaarden mogelijk worden om bijvoorbeeld overtollige zonne-energie te delen met een naburig bedrijf.
Mogelijk wordt het dan ook interessant gezamenlijk te investeren in bijvoorbeeld zonnepanelen, windmolens, batterijen, of zelfs de productie of opslag van waterstof die kan worden omgezet in warmte of elektriciteit. Nu de verwachting is dat de wetgeving binnen afzienbare tijd wordt aangepast en tegelijk de technologie steeds beter en goedkoper wordt, is het van belang tijdig met andere partijen in gesprek te gaan om de mogelijkheden te bespreken en de samenwerking vorm te geven. Naar verwachting zullen gespecialiseerde dienstverleners het bedrijfsleven helpen in de zoektocht naar oplossingen.
Netcongestie is een groeiend probleem dat de komende jaren verder kan toenemen door de voortschrijdende energietransitie. Door het vervangen van fossiele brandstoffen door hernieuwbare energie wordt het elektriciteitsnet op de proef gesteld. Uitbreiding van de capaciteit van het net duurt jaren.
De komende jaren moet eerst de schaarse capaciteit van het net slimmer worden benut. De veranderende wet- en regelgeving helpt daarbij. Hoewel de nieuwe Energiewet nog jaren op zich laat wachten, verandert de wetgeving al snel. De ACM past in hoog tempo de eigen beleidsregels aan om netcongestie tegen te gaan en de energietransitie te versnellen. Zo wordt het mogelijk om tijdsgebonden transportrechten te verwerven, waardoor netcapaciteit kan worden benut op het moment dat het net minder intensief wordt gebruikt. Netbeheerders krijgen mogelijkheden om netcapaciteit terug te nemen die door bedrijven is gecontracteerd, maar niet binnen maximaal twee jaar wordt benut. Deze capaciteit kan dan aan andere ondernemingen ter beschikking worden gesteld.
Ook zonder de nieuwe Energiewet kan de ACM dus al belangrijke knelpunten wegnemen. De nieuwe Energiewet moet het tenslotte mogelijk maken dat bedrijven stroom delen met naburige bedrijven, en het voor bedrijven makkelijker maken zich te verenigen in een energiecollectief en allerlei energievoorzieningen te delen. Daarnaast zijn er technische oplossingen die vandaag al kunnen worden ingezet, zoals energiebesparing, de eigen opwek van zonne- of windenergie, de inzet van batterijen of aggregaten en energiemanagementsystemen. In vijf casussen worden een aantal van deze mogelijkheden beschreven.
Tot slot is samenwerking nodig, tussen bedrijven, met het bedrijvenparkmanagement, met ondernemersverenigingen, met netbeheerders, met gespecialiseerde dienstverleners en met provincies en gemeenten. Op dit moment zijn er in Nederland circa honderd lokale praatclubs die de mogelijkheden tot samenwerking verkennen. En juist samenwerking maakt het mogelijk om over enkele jaren ten volle van de snel veranderende wetgeving en de steeds betere en goedkopere techniek te profiteren.
[1] https://www.liander.nl/over-liander/transportschaarste/innovaties/reservecapaciteitinzetten
[2] Liander geeft aan dat er specifiek in Lelystad en Oosterwolde gebruik wordt gemaakt van het noodnet.
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met ABN AMRO:
Dit artikel delen op je eigen website? Geen probleem, dat mag. Meer informatie.